Ga direct naar de inhoud.

tekens (27-10-25

Tekens

Ik heb het nooit met zo veel woorden gezegd, maar eigenlijk zijn veel van mijn stukjes niet bedoeld voor de betere liefhebbers, wel voor liefhebbers die beter willen worden.
Omdat je maar al te vaak hoort dat de meest normale dingen voor hen een openbaring zijn.

HOOP
Welke liefhebber maakte nooit mee dat een goede of misschien wel zijn beste duif van een vlucht niet alleen te laat was, maar de dag van lossen ook niet thuis?
Dan mag je hopen dat hij bij een sportief liefhebber aan belandt of dat de wind snel gaat draaien.
Dienaangaande verwees ik ooit naar ‘de 019’ van de Janssens.
Op een kwade dag met ZO wind was die ’s avonds niet thuis.  
Janeke toen: ‘Meirge kunde vergete, dan komtem niet. Maar assem dun destag niet trug is ziedum noot mir. Awel, da paainzikik toch.
“Amai, amai’, reageerde Louis.
En jawel, dinsdag was hij er.  
Later zou Janeke zeggen dat zijn vermoeden ingegeven was door de wind die zou draaien.
Dus met zuidoostenwind je ‘goede’ dezelfde dag niet thuis? Dan moet je hopen op een naar west of noordwestenwind draaiende wind.
Bij alle verliezen moet je trouwens hopen op een draaiende wind.
Wanneer je vervolgens mag hopen? Bij plotseling een hoop kabaal (gekoer) op je hok. Of ’s morgens na het opstaan een vreemde op de valplank.   

GOED EN VERKEERD  
Tegenwoordig zie je meteen al na je eerste duif hoe de zaken staan. Gewoon even op je telefoon kijken. Maar zo was het niet altijd.
Voor het ‘E tijdperk’ was de manier van aankomen veelbetekenend.
Kort nadat Bart van Oeckel met duiven was begonnen en nog niet de kampioen was die hij nu is kwam die hier de eerste vluchten vaak letten. Soms met vader Jan.
Zo gebeurde het eens dat we een aankomende duif amper zagen, alleen hoorden suizen.
‘Wat was me dat? Schrokken we.
Jawel een duif. We zagen nog net zijn staart toen hij binnen dook. De 702 weet ik nog, moeder van de latere 3e Nationale Asduif KBDB.
Een dag nadien kon ik Bart mailen. De snelste over alles.
Maar het kan ook anders. Zoals die dag dat de eerste duif wel meteen op de plank viel maar daar een beetje wezenloos bleef zitten. Erger nog, die ging even naar de grond. De uitslag van die vlucht heb ik nooit gemaild.
‘Er zat niets op’, waren de gedenkwaardige woorden die den Bart later zou zeggen.
Een half jaar later kwam de aap uit de mouw over dat toch al mindere jaar (2011).
Op beide hokken salmonella. Grondig gekuurd en in 2012 kampioen jongen in ZAV èn in Union.

ALS SNEEUW
De serieuzere liefhebber kijkt op maandag al naar het weer dat komt. En zoekt ook naar tekens die wijzen op vorm of juist geen vorm.
Trainen is een belangrijke aanwijzing, maar geen onfeilbare. Je kan er door gefopt worden.
En dat kan je door meer. Zo kan het gebeuren dat je ’s morgens op je hok komt en denkt ‘wat is hier gebeurd?’ Een hoop dons alsof het gesneeuwd heeft.
Nu weten we allemaal dat donspluimpjes wijzen op gezondheid, dus een hoopvol teken en voor sommigen wat extra kruisjes op de poule brief na zo’n ‘sneeuwbui’.
De desillusie komt later.
Overdreven veel dons betekent geen prijs. Het wijst op duiven die van iets herstellende zijn. Ongeveer drie weken later komen de prijzen.

TENEN
Wat voor het inkorven bij mij een soort automatisme werd is de tenen, of de voetzool van elke duif snel even controleren.
Zitten daar schilfers op dan betekent dat ‘thuis houden’, die vliegt geen prijs. De tenen moeten zuiver zijn, liefst ook wat warmer aanvoelen.
En nu we het toch over tenen hebben. Sommigen kunnen er aan zien of je met een doffer of duivin te doen hebt. Zeggen ze. Voor mijn part flauwe kul. Of ‘grote zever’ zoals ze in Antwerpen zeggen.

TE LAAT      
Het volgende durf ik amper op papier zetten vanwege schaamte.
Twee keer overkwam het me dat ik op een morgen, telkens bij warm vochtig weer, op het hok kwam en duiven van het nest waren ‘gaan lopen’. Zelfs met jongen van enkele dagen oud en zelfs lagen er ooit dood.
En dan wordt veel duidelijk. Luizen!  Van die beweeglijk kleine ronde dingen die enorm irritant zijn als er over springen op je lijf.
Kan je nagaan wat het bij duiven doet.
Dat een dood jong vaak zo mager is komt omdat het a.h.w. is leeg gezogen door dat ongedierte.
Dus maar beter voorzorgsmaatregelen nemen.

TRICHO  
Tricho is lang niet meer wat het geweest is. Er was een tijd dat ik geen jong groot kreeg als vooraf niet gekuurd was. Het was de tijd dat zelfs wetenschappers vreesden voor de toekomst van duivensport. Toen een dubbele dosis van het medicijn al niet genoeg was voor genezing werd het nog verontrustender.  
De ommekeer kwam voor mij toen dierenarts Marien (ook een zeer verdienstelijk speler) me toevertrouwde dat hij zijn kwekers in jaren niet gekuurd had.
Fernand kwam vroeger hier ooit Orleans letten, met drie in een auto, (ook Willem er bij) gingen we eens naar Oost Brabant om daar in een panel te zitten, dus wist ik dat je hem serieus kon nemen en het ‘gene zever’ was.
Nu zijn er vrij veel die hun kwekers al jaren niet meer kuurden. Vaak zelfs hun vliegers niet. Dat laatste is echter riskant. In mijn jonge jaren waren de symptomen ook anders.
Een gele uitwas in de bek wees op geel.
Nu is dat vooral ‘slap aanvoelen’, een te rode keel en vooral slijmdraadjes.

SLIJMDRAADJES
Ik open alleen bekken in geval van twijfel.  In mijn dorp had je vroeger Connie. Een fijne melker en zijn hobby leek wel ‘kelen kijken’.
Dat deed hij bij elke duif die hij in handen kreeg en in geval van slijmen had hij daar iets voor. Zout. Als duiven het slijm er uit niesden was hij tevreden.
‘Je moet de oorzaak weg nemen Connie’, zei ik dan. ‘Niet de symptomen.’
‘Jij met je geleerde woorden’, zei hij dan. ‘Sintonen is onzin.’
Hij was trouwens een speciale. Ooit was hij hier met zijn vriend Jos.
Ik gaf hem een waardeloze duif in handen.
‘Hij bekeek die, hield haar toen omhoog en zei tegen Jos: ‘Dit is goud. Snellere duiven heb ik nooit gezien.’ Ik kon me niet in houden en zei ‘dat is de slechtste die ik ooit had, Connie’.
Hij weer: ‘Kan zijn, maar dan vliegt die niet recht naar huis… Ik blijf er bij dat het een super snelle is.’