Ga direct naar de inhoud.

Ook dit nog (23-01-2020)

In een vorig artikel deed ik een poging de betekenis van pedigrees te relativeren. Een superduif biedt immers geen enkele garantie dat dezelfde ouders er ooit nog een zullen geven. Een superduif op je hok met 5 volle broers betekent echt niet 6 superduiven straks.

 GEZINSLEDEN

Als docent kreeg ik regelmatig te maken met meerdere studenten uit hetzelfde gezin. Broers en zusters dus. Maar wat konden die verschillen, zowel uiterlijk als wat betreft capaciteiten. Een student die goed was in pakweg Engels en zijn broers die er niets van bakten? Naarmate ik langer mee draaide schrok ik daar steeds minder van. Zo is er die bevriende liefhebber uit het Nederlandse Oostelbeers. Hij heeft drie broers, maar ze lijken in de verste verte niet op elkaar. ‘Ze hebben toch dezelfde genen’, hoor je wel eens als het gaat over mensen en duiven uit dezelfde ouders? Zo simpel is het niet en gelukkig maar.

Ik heb heel wat superduiven in handen gehad, maar nog nooit een met een handvol broers of zusters die even goed waren. Grootmeester Verkerk: ‘Ik koppel elk jaar mijn duiven om. Ook die koppels die al goede gaven. De kans dat ze daar een gewoonte van maken is immers te verwaarlozen, zo toont de praktijk.’

 ZEVER

Als je een goede hebt waarvan de nestmaat niets presteert is dat de kweker, hoor je wel eens. Wat mij betreft al even grote onzin als duiven bijeen zetten bij volle maan, of kweekpluimpjes (onder de oksel) waar Pipa mee schermt. Geef mij maar de jongen van de duif die presteerde, dan mag ‘de concurrentie’ de jongen hebben van zijn broer of zus die er op de vluchten niets van bakte. Je kan prestaties toch niet afdoen als zijnde van minder belang voor de kweek? Het tegendeel lijkt me waar.

Dienaangaande denk ik, door schade en schande wijzer geworden, trouwens anders dan vroeger als ik op zoek was naar betere duiven. Als ik ergens een super wist gaf ik toen de voorkeur aan jongen uit diens ouders, dus broers of zusters van de goede. Nu echter verkies ik de jongen van de goede vlieger zelf. Alleen dwazen veranderen niet van mening.

 VERKOPINGEN

Nu begrijpt men ook mijn scepsis betreffende de waanzinnige bedragen die soms voor duiven worden betaald, alleen omdat ze uit ouders komen met een indrukwekkende stamboom. Die 140.000 euro die werden betaald voor die jonge duif van v d Wetering (Hooymans) was natuurlijk te zot voor woorden, maar… die kwam wel uit een doffer met een erelijst om van te duizelen. En dat vermindert de kansen op een miskoop aanzienlijk.

 KANSRIJK

Waarmee ik goede ervaringen heb is jaarlingen koppelen die beide als jong enorm presteerden, zonder acht te slaan op afstamming of uiterlijk. Amper 30 had ik al de jacht op goede geopend en stond ik bij Stan Baelemans op de stoep. Die had destijds, dus heeeel lang geleden, zijn Donkere; Nationale Asduif vitesse.

Internet bestond nog niet, Chinezen waren nog arm dus had meestal alleen de eigen regio er weet van als ergens een superduif zat. En omdat ‘de eigen regio’ doorgaans weinig geld aan duiven uit eigen streek geeft, kon je destijds goedkoop aan goed materiaal komen. Tenminste als je wat slimmer was.

Ik had de reputatie er altijd snel bij te zijn. Als een of andere ster rijzende was en de duiven nog goedkoop had ik de man al een bezoek gebracht. Bosua is er trouwens nog zo een. Eric Limbourg zegt in een filmpje dat ik de eerste buitenlander was die er op de stoep stond. Volgens Leo Heremans was ik daar de tweede (Roeper was me voor). Bij Baelemans nu zag ik de ouders van zijn Donkere, maar wat vielen die tegen. ‘Waarom zette je zulke toch tegen elkaar?’ vroeg ik hem. ‘Dat waren mijn twee beste jongen’, repliceerde de Antwerpenaar.

 NOG MEER ‘ZEVER’

Sommigen letten op de kleur van de ogen bij het koppelen. Vooral Oosterlingen (weer sommigen) zijn dienaangaande van een naïviteit die bijna vertederend is. Zo vragen ze bijvoorbeeld om een duif met een oranje oog te koppelen met een met donkere ogen. Wat mij betreft ook zever. Zelfs iconen als de Janssens en Klak hechtten geen waarde aan de kleur van de ogen.

 OOK KANSRIJK

Soms zie je, zij het heel weinig, dat twee duiven uit hetzelfde nest beide fantastisch presteren. Met zulke heb je wel veel kans op goede nazaten, zo ondervond ik. Probleem is dus dat er zulke zo weinig zijn. Op eigen hok had ik Ace Four (145) en zijn nestzus (144). Ook bij anderen, zo ondervond ik, is vaak sprake van goede kwekers als je twee nestmaats hebt die beide uitmuntend presteerden.  De nestmaat van de Olympiade van Gust Janssen vloog enorm en dat gold ook de nestmaat van Harry (Hooymans). Wat voor kwekers dat waren weten ze tot in alle uithoeken van de wereld waar met duiven gespeeld wordt.

 DILEMMA

Na het jonge duivenseizoen, als er geselecteerd moet worden, zitten mensen soms met een dilemma. Welke duif door houden, die met de meeste prijzen (maar nooit kop) of de duif met minder prijzen maar wel enkele keren steenvroeg. ‘Steenvroeg’ betekent voor mij 1 op 100. Gewone ‘prijsvliegers’ worden zelden echt goede. Duiven die alleen vroeg kunnen vliegen met tegenwind evenmin. Ik zie liever duiven die als jong puur kop konden vliegen met flinke wind mee, maar ook met wind tegen. Zulke mogen al eens een keer meer missen.

 LINKAGE

Soms hoor je van liefhebbers dat ze een verband leggen tussen uiterlijke kenmerken en kwaliteit. Of geen kwaliteit. ‘Linkage’ wordt dat genoemd. Bijvoorbeeld: Iemand heeft een koppel dat meestal geschelpte geeft, maar als er een blauwe uitkomt is het een goede. Of: ‘Alleen de witpennen uit dat koppel zijn goede, de rest kan je vergeten.’ Vererven uiterlijke kenmerken soms ook samen met goed oriënteringsvermogen?’ Hmm. Weet niet, maar acht het niet onmogelijk.

 TOT SLOT

Echt goede duiven zijn er o zo weinig. Ik heb jaren mee gemaakt dat je na een aantal vluchten in heel de club van niet een duif kon zeggen dat het een echt goede was. Omdat ‘bewezen kwekers’ dus ook rommel geven, niet te gauw denken dat je bedrogen ben als je ergens duiven aanschafte die niet voldeden. Ik kan daar over mee praten. Duiven aanschaffen kan ik gewoon niet laten, maar wat zaten er weinig bij waar ik iets mee kon. Toch voelde ik me nergens slecht behandeld. Besluiten we met nog een voorbeeld, dat van X. Het moet nu een jaar of vijf geleden zijn dat hij fantastisch vloog en zijn drie beste vliegers verkocht. ‘Hij had er toch nog volle broers en zusters van om uit te kweken.’ Zo iets doet hij nooit meer.

 

 

 Stan Baelemans en zijn Donkere. Stan woonde in Antwerpen, verhuisde later naar Schilde maar kwam als gevolg van een tragische val met de fiets helaas vroegtijdig te overlijden.