Ga direct naar de inhoud.

Perikelen met jongen (30 aug)

Opnieuw vorderde het jonge duivenseizoen met horten en stoten. Met jongen is het tegenwoordig bij velen altijd wel wat. Vooral problemen met de gezondheid en verliezen. Waarom we die in vroeger jaren niet kenden is ook mij een raadsel. Het goede nieuws is dat er dit jaar minder sprake lijkt van Adeno. Hopelijk gaat het dezelfde kant uit als met geel en is de kwaal op zijn retour. Met kwaliteit heeft Adeno overigens niets te maken. Zelfs de grootste kampioenen en ook dierenartsen krijgen er mee af te rekenen. En is er geen verband met hygiëne. Ooit schreef ik over onderzoeken in Duitsland. Daaruit bleek dat liefhebbers die niet schoonmaakten minder problemen kenden dan stugge poetsers.

 RAADSELACHTIG  
Over verliezen met jonge duiven wil ik het hier niet uitgebreid hebben. Daarover is al genoeg gezegd en geschreven. Hoe het kan dat een jong van een lapvlucht van amper 5 kilometer verloren gaat maar wel moeiteloos terug vliegt naar het hok van de opvanger soms 30 km of nog verder? Niet te snappen. Hoe het kan dat jongen die al Quievrain vlogen van huis verloren gaan? Evenzeer een raadsel. Weet je wat ik ook al meemaakte? Een bende jongen op ongeveer 20 km van huis gelapt, allemaal tegelijk, en die kwamen een voor een aan. Niet een keer zelfs maar twee tegelijk. Wat bezielde die jongen om uit elkaar te gaan vraagt een mens zich af.

OOK VREEMD
En dan, vanaf eind juli, is het vreemd genoeg met die verliezen ineens gedaan. Je constateert het elk jaar weer opnieuw. Vanaf eind juli kunnen jongen die een paar keer gelapt zijn de grote mand in. Tenminste gezonde jongen.

Hierbij moet ik denken aan die jeugdige kampioen uit Noord Nederland. Zijn jongen waren verre van gezond, ze werden gekuurd en kennelijk knapten ze op. Ze begonnen goed te trainen, werden enkele keren gelapt vanaf ongeveer 30 km en nu vroeg hij of die ineens naar 140 km konden met de vereniging. ‘Moet kunnen’, zei ik. Had hij me maar niets gevraagd. Van de ongeveer 80 jongen ging tweederde verloren.

 TRAINEN
Overigens geloof ik niet dat het de afstand was die er te veel aan was. Hij had het over goed aan huis trainen, maar ze trokken niet weg. Ze maakten plichtmatig rondjes rond het hok en dat noem ik niet ‘goed’ trainen. De duur van trainen zegt immers weinig, wat telt is de manier waarop.

Waarom ineens naar 140 km moet kunnen? Enkele jaren terug had ik op dinsdag jongen ingemand voor een leervlucht uit Quievrain. Die hadden welgeteld drie lapvluchtjes gehad van ongeveer 30 kilometer. Ze waren super gezond dus was ik er gerust in. Maar ze bleven van die Quievrain zo lang weg dat ik begon te twijfelen. Een telefoontje gepleegd en wat bleek? Ze waren per vergissing ingemand voor een leervlucht uit Sint Quentin, 215 km. ‘Daar komt geen pluim meer van aan’ ging het door me heen. Tot mijn verbazing kwamen ze vlot naar huis. Nadien hoorde ik dat, hoe toevallig kan het zijn, Bart Geerinckx op dezelfde dag hetzelfde was overkomen. Ook zijn jongen werden per vergissing naar Sint Quentin gestuurd in plaats van Quievrain en ook bij hem liep het goed af.  

 WEL GOED?
Een streekgenoot kwam met zijn jongen ook amper op de uitslag. Nu had hij ergens gelezen dat sommigen hun jongen verplicht doen trainen met een ‘helium ballon’. Dat ging hij ook doen. Zowel ’s morgens als ’s avonds moesten ze verplicht een uur vliegen. Resultaat? Ze gingen nog slechter presteren! Ik heb die jongen gezien. De kopjes waren niet zuiver en ik vraag me af of dat verplicht trainen bij zulke duiven niet averechts werkt. Nog zo iemand die zijn jongen niet thuis kreeg hoopte op beterschap na een kuur.

Die had totaal niet geholpen. Toen ik hem vroeg waarmee hij gekuurd had en waartegen haalde hij de schouders op. Hij wist het niet. Hij had nog ‘spul’ staan van de ‘veearts’ dus dat kon niet slecht zijn. Arme duiven en arme liefhebber.

ZUIDOOSTENWIND
Nog iets waar ik totaal niets van begrijp is waarom vluchten met Zuidoostenwind, en doe daar Zuidzuidoost maar bij, meestal zo slecht verlopen. Florian Hendriks en Maarten Huismans, Chrisitan van de Wetering zijn van die jeugdige duiventalenten a la Verkerk.

Maarten en Christian (nog geen 30) zijn bij tijd en wijlen onklopbaar, Limburgse Florian richt het vizier op de kleine fond en ook met veel succes. In een reportage liet hij optekenen geen duiven meer in te zetten met Zuidoosten wind. Die jongeman is bij de les. Van in de oudheid herinner ik me nog de ‘019’ van de Janssens. Over de beste duivenliefhebbers aller tijden hoor of lees je niet veel meer, maar dat terzijde.

In zijn gloriejaar toen die ‘019’ de ene eerste na de andere won miste hij een keer. Hij was toen zelfs uren te laat en dat bij mooi weer maar wel… zuidoostenwind. Met die wind verlies je niet alleen (vooral jonge) duiven maar missen bewezen goede ook vaak hun prijs. Bij stevige zuidoostenwind zet ik ook geen jongen meer in. Al genoeg miserie mee gemaakt.

 TE VOORZIEN
Een goede kennis van me (het woord ‘vriend’ gebruik ik steeds minder naarmate ik ouder wordt), heeft de gewoonte een keer per week met de jongen te rijden. Als ik dit schrijf heeft hij vier keer gespeeld, drie keer goed en een keer heel slecht. En weet je wat nu zo merkwaardig is? Geloof het of niet, dat had ik hem ook voorspeld, zonder dat ik zijn jongen gezien had. De man laat iemand zijn jongen lappen, steeds in vier groepen, met een tijdsverschil van ongeveer 3 minuten gaan de manden open.

De eerste drie keren waren die verbazingwekkend snel thuis en…? Steeds in groepjes met een tijdsverschil van ongeveer 3 minuten. Die 3 minuten verschil in lossen was er dus te veel aan om de eerder geloste in te halen. De vierde keer was anders. Ze deden veel te lang over hun 30 km en… arriveerden nu allemaal samen. De vlucht die volgde werd heel slecht gespeeld!

 OOK DAT NOG
Weet je wat ook weinig goeds belooft? Je bent de duiven gaan lappen en je ziet bij thuiskomst dat er nog een aantal op het dak zitten. Dat mag niet. Ik houd trouwens toch niet van duiven die stil op het dak zitten. Ook niet van weduwnaars Zo zijn er meer ogenschijnlijk kleine dingen die veel liefhebbers ontgaan maar die de kampioen de wenkbrauwen doet fronsen. Omdat het ogenschijnlijk ‘kleine dingen’ zijn.